1. Zwemmen (zonder basisuitrusting)
- A. 75 m schoolslag. Op elke baan van 25 m een bordje opduiken.
- B. 8 m aaneengesloten onder water zwemmen
2. Snorkelen (met basisuitrusting)
- A. Met rechtstandige sprong voorwaarts te water gaan, onmiddellijk gevolgd door 100 m snorkelen. Op elke baan van 25 m een hoekduik maken en aansluitend op 2 m diepte de bodem aantikken.
- B. Op een diepte van tenminste 2 m een emmer vol blazen met lucht zodat deze naar de oppervlakte drijft.
- C. Over een afstand van 25 m de buddy (drenkeling) in kopgreep vervoeren, nadat vooraf bij de buddy, al watertrappelend, de snorkel uit de mond is genomen.
- D. Al watertrappelend gedurende 45 seconden het gelaat van de buddy boven water houden, nadat vooraf bij de buddy, al watertrappelend, de snorkel uit de mond is genomen.
3. Behendigheid (met basisuitrusting)
- A. Aan de oppervlakte in het water een rol achterover maken
- B. Onderwater de uiteinden van een lijn met een lengte van 1 m en een diameter van tenminste 5 mm aan elkaar knopen. Hierbij dient het gehele lichaam onderwater te zijn. Knoop is niet van belang
- C. 25 m snorkelen zonder van een duikbril gebruik te maken. Het gelaat dient onder water te blijven.